Scoutswet

1. een scout heeft maar één woord
2. een scout is rechtschapen en eerbiedigt éénieders overtuiging
3. een scout is een goede zoon, éénieders vriend en een broeder voor iedere andere scout
4. een scout maakt zich nuttig en tracht iedere dag een goede daad te doen
5. een scout is werkzaam en spaarzaam
6. een scout is ridderlijk en hoffelijk
7. een scout is immer goedgeluimd
8. een scout kan gehoorzamen
9. een scout is goed jegens de dieren
10. een scout is rein van lichaam, daden en gesprek

Gidsenwet

1. een gids heeft maar één woord
2. een gids is oprecht en eerbiedigt éénieders overtuiging
3. een gids is een vriendin van éénieder en zuster van iedere andere gids, zonder onderscheid van rang of stand
4. een gids maakt zich nuttig en tracht iedere dag een goede daad te doen
5. een gids is werkzaam en spaarzaam
6. een gids is goed voorkomend en beleefd
7. een gids is immer goed geluimd
8. een gids kan gehoorzamen
9. een gids is goed jegens de dieren en beschermt de natuur
10. een gids is rein van lichaam, daden en gesprek